dachten: “Je mag wel in m'n bed, maar eerst effe naar het stadhuis.” Zo ben ik ook aan m'n eigen vrouw gekomen. Een kapster. Ik beklaag me niet, hoor. En d'r haar doet ze nog altijd zelf. Dat scheelt me een paar slokkies. Doe 'm nog maar eens vol.’
De kastelein schonk in, opende vervolgens een luik achter de tap en daalde af in zijn kelder. Terwijl hij onderaards rinkelde ging de deur open en trad Frits binnen. Hij is een in de buurt wonende kunstschilder die behoort tot de vaste klandizie, want hij ontvlucht telkens zijn atelier als de grote uitdaging van dat witte doek hem te machtig wordt. Na een paar glazen wordt hij meestal vrolijk. Nu had hij de gronderige blik van iemand met een nog ongeleste kater.
Jan onderkende onmiddellijk de grote dorst in zijn ogen en sprak: ‘Hij is in de kelder - dat duurt nog wel even.’
‘Dan ga ik eerst naar de bakker, anders is 't brood weer op,’ antwoordde Frits met een zucht. Toen de deur achter hem dichtgevallen was, trad een landerige stilte in. De kastelein, kwam langzaam weer boven zijn tapkast uit en vroeg: ‘Is er een doje?’
‘Nee, d'r gaat een dominee voorbij,’ antwoordde Jan.
‘Die moderne dominees gaan niet meer voorbij,’ zei de kastelein. ‘Die zuipen ook.’
‘D'r is niks tegen zuipen, als je 't maar goed doet,’ vond Jan. ‘Je herinnert je Koos toch nog