Ze borg de portefeuille weer op.
‘Nog iets van hem gehoord?’ vroeg de vrouw.
‘Tuurlijk niet. India moet je rekenen.’
Ze riep in de richting van de jongen die in de koffieshop kelnerde. ‘Hondje... breng me eens een kappesjieno!’
En zich weer tot de vrouw wendend: ‘Maar ik was wel sad, na het vertrek van Lo. Ik heb last van verlatingsangst, zegt m'n tirrapuit. Maar gelukkig woont er nou een jongen bij me, zo'n beeld, zeg, en een lach dat-ie heeft, 't is of je muziek hoort. Hij is een Zweed, maar spreekt erg grappig Engels. En gelovig. Elke dag naar de kerk en voor hij 's avonds naar bed gaat bidt hij wel een half uur tegen Maria. En een charme als een playboy. Alle ouwe dames vallen op hem, maar hij is helemaal niet geil op geld.’
‘Op jou wel?’ vroeg de vrouw afstandelijk.
‘Nee, hij is 'n Gay. Maar ook geen vriendjesboel in z'n kamertje hoor. Hij gaat eerst bidden en dan, in z'n eentje, lekker slapie slapie doen.’
De vrouw stond op. ‘Daar heb je dan niet veel aan,’ stelde ze vast.
‘Waarom niet? Hij is toch zeker een schat? En er komt tenminste iemand thuis. Toen hij er nog niet was en Lo naar India, ach, ik zat daar maar in die kamer en ik ging om half elf naar bed met drie pillen. Dan sliep ik, als een blok, tot vier uur in de nacht. Klaarwakker zat ik dan rechtop. En om vier uur in de nacht is er echt niks te beleven, hoor.’