danigheid pagina's lang briljant te overdrijven. Toen hij die jas aan de kapstok had gehangen, onder het telkens uitroepen van het woordje ‘pardon’, voerde ik hem naar mijn watersnood.
Hij keek er zo deskundig naar dat het peil al een beetje begon te zakken en hij sprak: ‘Jazeker, ik zie het al. Is het gepermitteerd, meneer, dat ik mij van mijn colbert ontdoe?’
‘Maar natuurlijk!’ riep ik.
Weer maakte hij zo'n buiging en ik overhandigde hem een knaapje. Het leek of we ons in een vorige eeuw bevonden. Toen het colbert hing, liet ik hem met de plas alleen. De heer Pot bleek niet alleen een uitzonderlijk beleefde, doch ook een hoog begaafde loodgieter. Al na een half uur had hij de overstroming bedwongen en zelfs de vloer aangedweild.
Ik riep: ‘Dat hebt u prachtig gedaan!’
Wéér boog hij de smalle tors en zei bescheiden: ‘Het was maar een kleinigheid, meneer.’
Ik betaalde hem - een ouderwets prijsje - en vroeg: ‘Wilt u misschien iets drinken?’
‘Nou meneer, als het niet te veel beslag legt op uw kostbare tijd, zou ik een fris flesje wel smakelijk vinden,’ antwoordde hij.
Ik haalde het gezwind uit de ijskast. Teruggekeerd in de huiskamer, bemerkte ik dat hij nog steeds rechtop stond, roerloos als een standbeeld. Ik riep: ‘Maar gaat u toch zitten!’
‘Als het gepermiteerd is, meneer.’
Toen hij tegenover mij had plaatsgenomen,