Op dat verjaarsfeest klom mijn jongste kleindochter Yung op mijn schoot en begon, op gniffelende toon: ‘Ik heb geen broekkie an...’
Deze mededeling behoefde geen commentaar mijnerzijds. Ze keek naar me op en begon: ‘Opa...’
‘Ja schat?’
Heel ernstig kwam nu: ‘Onze juffie, hè. Die heeft verteld dat de mensen héél vroeger apen waren.’
Ze wilde het bevestigd of ontkend hebben.
Ik zei: ‘Ja, dat is waar.’
‘Was jij daar ook al bij?’ vroeg ze.
‘Uh... nee, nog niet.’
De lach hield ik binnen. Want haar vraag was nogal glad. Héél vroeger is onmeetbaar. Maar volgens de wetten van haar logica, ben ik van héél vroeger. Het klopte dus en er viel hoegenaamd niets te lachen.
‘Opa...’
‘Jij gaat dood, hè?’
Dat was ook een logische verwachting, ten aanzien van iemand die héél vroeger nog heeft meegemaakt, zij het na de apen.
Ik antwoordde: ‘Ja hoor. Maar niet vanmiddag.’
‘En ik ga niet dood, hè?’
‘Nee, jij bent veel te klein.’
Dat hadden we op bevredigende wijze geregeld. Maar haar stemmetje begon weer: ‘Opa, als jij dood ben, wat doe je dan liever,