Vlam
De avond viel en ontfermde zich over de stad. Ik stond bij de etalage van een antiquariaat aan een der grachten en dacht: ‘Dat is wel een mooi boek daar. En niet eens duur. Maar zal ik het kopen? Ik heb al zo verschrikkelijk veel boeken. Véél meer dan ik er tot mijn tachtigste kan lezen...’
Na nog wat te hebben geaarzeld, scheurde ik mij van de verleiding los. Ik draaide me om, teneinde door te lopen, en stond nu oog in oog met een grijze heer, die de etalage net had bereikt. Hij zei: ‘Wij kennen elkaar, hè?’
En met een wat geïrriteerd handgebaar: ‘Ach nee, wat dom van me. U kent mij helemaal niet, maar ik ken u van gezicht, want ik heb u wel eens op de televisie gezien.’
Hij glimlachte.
‘Nee, met u heb ik nooit persoonlijk contact gehad,’ vervolgde hij, ‘met u niet. Maar nu het toeval ons hier samenbrengt... Misschien mag ik me even voorstellen?’
Hij stak zijn hand uit en meldde hoe hij heette. Hij was er een uit het leger der Jannen, maar zijn achternaam klonk verre van alledaags.
‘Advocaat en procureur,’ voegde hij eraan toe. ‘Ik woon in 's-Gravenhage. Dat was ook de woonplaats van uw moeder, nietwaar?’
‘Ja, tot het einde van haar leven,’ zei ik.