midabel oeuvre met ‘Het dwaallicht’ had afgesloten (’Schrijven interesseert me niet meer,’ zei
hij toen eens tegen mij) kwam een zijner kleinzonen, die óók de middelbare school bezocht, bij hem, met
een verzoek. Hij moest een opstel maken over de winter. Maar... En of opa het even wilde doen.
En opa dééd het. Waarschijnlijk met tegenzin, want Elsschot was iemand, die ‘bij vlagen’ schreef
en, na een literaire bevalling, lange tijd geen pen meer wilde aanraken. Een fotokopie van het voor zijn
kleinzoon vervaardigde opstel ligt voor me. ‘De winter’. Het is kort, bondig, en stellig niet op
Elsschots niveau.
Maar toch gaat het me wat ver, dat de jongen er het cijfer één voor kreeg, met als motivering: ‘Taal
hopeloos verouderd. Onwaardig voor een leerling van de derde wetenschappelijke.’
Toch gaf de knaap, na deze bittere ervaring, de strijd niet op. Hij scoorde, een tijd later, een vijfje, met een
opstel over de achtergronden van Elsschots roman Kaas, dat hij óók door opa had laten schrijven.
Hier is het:
‘Elsschot heeft die kaashistorie persoonlijk niet meegemaakt. Hij heeft nooit getracht kaas aan de man
te brengen, maar wel zijn leven lang in publiciteit gedaan. En om zijn wrok, zijn bittere haat tegenover die
publiciteit uit te drukken, heeft hij kaas genomen. Elsschot vond het begrip publiciteit te abstract om over
te schrijven. Maar kaas, die in de vorm van ons allen bekende bollen die men grijpen kan, die stinken en
tégenstinken