als kind met kranten had gevent en, omdat hij zo goed op zijn handen lopen kon, een jaar lang met een
circus meereisde. Een hard jaar, maar toch was de directeur, die zelf opvallende acrobatische gaven had,
geen man zonder gevoel. Toen Valenpint eens - een jochie nog - aan de hand van deze Hercules door
Dusseldorp liep, passeerde het tweetal een kledingwinkel. In de etalage stond een pop, die een mooi
matrozenpakje droeg. De man liep onbewogen door, maar voelde, aan zijn hand, dat het kind de pas wat
inhield. Toen hij omkeek zag hij, in de etalage, de oorzaak. Zwijgend ging hij met de kleine Boorman de
winkel binnen en plaatste zijn bestelling. De bediende wilde zo'n matrozenpak uit een doos halen, maar de
circusdirecteur zei, met een wijzende vinger: ‘Nee, dát pak.’
En hij wachtte tot de pop uit de etalage was gehaald en ontkleed.
Ik bedoel - dan moet men toch wel gevoel hebben voor een kind.
Toen Elsschot in Parijs als duvelstoejager van een corrupte Argentijn de ervaringen opdeed die hij in Villa
des Roses beschrijven zou, trachtte Valenpint in België aan de kost te komen. Hij was vaak in Elsschots
klassiek geworden pension op bezoek geweest en had er Louise, het kamermeisje, dat in de roman zo'n
belangrijke rol speelt, goed gekend. Op een dag kreeg hij een brief uit Parijs. Elsschot was zijn baantje bij
de Argentijnse zwendelaar moe en schreef: ‘Als je kans ziet in drie maanden wat Spaans op te pikken,
kun je me hier opvolgen.’