‘'k Ben met m'n buikje 'n hele vracht, niet?’ zeg je tot de reus, die telkens voorzichtig achteruit stapt.’
Hier eindigt Heijermans' laatste blaadje. Toen hij het typte wist hij nog niet dat hij kanker had. Maar toen het, kort daarop, tot hem doordrong, verloor hij de moed en schreef niet meer.
Zijn begrafenis, die door de Sociaal Democratische Arbeiders Partij werd georganiseerd, bracht honderdduizenden op de been. Er waren stapels brieven aan de weduwe. Van ‘gewone mensen’. En van prominenten, als Gerhardt Hauptmann. En Lodewijk van Deyssel, die schreef:
‘Zeer verdriet het mij, niet nog eenmaal de hand te hebben kunnen drukken van de zo hoog door mij geachte en boven alles sympathieke vriend en medestander.’
Ik bezit het origineel van de brief die mr. P.J. Troelstra op 27 november 1924 met de hand schreef. Een fragment:
‘Ook ik behoor tot de tallozen in ons land en daarbuiten, die trots zijn geweest op de socialistische kunstenaar die hij was, van zijn sterk, dapper werk hebben genoten, met hem hebben meebeleefd, alle moeiten en teleurstellingen in zijn hard leven, maar ook hebben gejuicht over de triomfen, door hem in de eerlijke strijd behaald.’
In deze trant gaat de brief nog door. Een mooie brief. Maar bij het lezen denk ik toch aan een andere, waarin stond:
‘Ik observeer met de meest mogelijke opgewektheid dat onze misvormde en wormstekige gemeenschap, onverschillig of ze uit zogenaamde kapitalisten of zogenaamde socialisten bestaat, maling heeft aan 't intellekt, dit met kalmte laat kreperen en als 't gekrepeerd is, wat bloemen zendt en er enige romantische bespiegelingen op na houdt.’
Toen Heijermans op het ziekbed niet meer praten kon, beantwoordde hij de vragen die de journalist Johan Koning hem stelde op een papiertje. En na de vraag wat hij in de toekomst nog schrijven wilde, zette hij er met vaste hand op:
‘Satire!’