Mag ik u, in onze Boekenweek, nog een tweede raadseltje opgeven? Van wie is het
volgende prozafragment?
‘Nu de boomtakken in vertwijfelde windingen de schamele bladerresten bewaren, nu
de blootgele hopen in wrange rust de loense val en koperen zwenk doffen - nu is
er de herfst. Vanuit verdere bosstraten, voorbij uitziende stammen, nadert een
beklemde juiching; daar wentelt de avond op dompige veren. Torsend een dode last
van herfstgoud gaan er de kalme reuzen om en om en de talmende tik van een
verbaasde droppel sprokkelt er de stilte uiteen. Wel zullen nu de wakende
ruiters der schemering ruisen in dreigende gang - onzichtbaar achter elke
bomenrij - dieper in 't bos. De geestloze bomen verzamelen een nevel in geheime
groeven. Verdord is de dagelijke dons van een zomerse verblijding en duidelijk
de herfstroep, die schuift onder de grijze hemel. Schraal is de ruchtende
ritsel. En ver het veinzende licht.’
Komaan - welke taalvernieuwer is hier bezig?
Nee, het heeft geen zin om alle werken van de Vijftigers door te bladeren. Het
staat er niet in.
Dit proza werd geschreven door S. Vestdijk. Maar dan wel door de twintigjarige
student in de medicijnen S. Vestdijk, die voor het eerst Gestileerde waarnemingen publiceerde in de usa-almanak van 1918. Ik ben zo vrijmoedig geweest de spelling te
moderniseren.
Het stuk werd voor mij uit de almanak overgeschreven door dezelfde dr. Berntrop,
want niet alleen Slauerhoff maar ook Vestdijk was, lang geleden, een zijner
medestudenten.
Van Slauerhoff werd, door de medici in spe, op literair gebied veel meer verwacht
dan van Vestdijk. Na zijn studietijd verloor dr. Berntrop Vestdijk uit het oog.
Hij ontmoette hem, omstreeks 1930, toevallig in de open tram van Den Haag naar
Scheveningen en stelde hem toen de nu nogal komisch aandoende vraag: ‘Schrijf je
nog wel eens wat?’
Wat de man die volgens A. Roland Holst ‘sneller schrijft