‘Ik kom,’ riep hij. ‘Nee, je hoeft me niet te laten halen, ik neem wel een taxi.
Wie is het?’
‘Een zekere Gérard Frech.’
‘Die naam zegt me niets - wat is het voor iemand?’
‘Een man van het milieu.’
De commissaris glimlachte. Hij had van het begin af al vermoed dat het een
politieke moord was.
‘Zo'n linkse schreeuwer uit een actiegroep, zeker,’ zei hij.
‘Actiegroep? Nee chef. Hij is uit het milieu. Dat is Frans, voor
onderwereld.’
‘Ach ja... Ik kom d'r aan.’
Lapointe legde de hoorn neer en dacht meewarig: ‘De chef wordt oud.’
Toen Maigret zich had aangekleed en beneden kwam trof hij een taxichauffeur, die
hem herkende en voor een keer vond hij dat wel prettig.
‘Waar breng ik u heen, commissaris? Naar de Quai?’
‘Ja.’
Hij zat achter in de wagen en keek naar buiten. Het sneeuwde nog steeds niet,
maar het was snijdend koud. De vrouwen op straat waren weggedoken in wijde
jassen. Je kon niet zien of ze mooie borsten hadden, zoals in de lente.
De commissaris dacht aan Allenet de Ribemont, de restauranthouder, voor wiens
deur de prins de Broglie was doodgeschoten. Het was een der moeilijkste verhoren
uit zijn hele loopbaan geweest. Het leek op het gooien van een bal, die niet
stuitte. Hij had het gevoel gehad of zijn vragen geen enkel gevoelig punt
raakten en de antwoorden die hij van de gedistingeerde man kreeg waren neutraal
en zonder leven.
In zijn kamer aan de quai des Orfèvres vond hij Guy Simonet, een jonge,
veelbelovende rechercheur, befaamd om zijn enorme werklust.
‘Morgen, Simonet,’ riep de commissaris. ‘Het verbaast me niet dat je hier bent.
De arrestatie van Frech hebben we zeker aan jou te danken?’