stukje
Zeuren dat Claartje zózeer uit het hart gegrepen is, dat ik niet nalaten kan je
er voor te huldigen, zij het dan ook met de lach van de kiespijnlijdende
landman. Hartelijke groet, ook voor je vrouw, Jacques.’
De kaart lijkt mij een korte, doch veelzeggende bijdrage tot zijn biografie.
In dezelfde map vond ik een brief, die Godfried Bomans mij op 24 januari 1967
schreef. In een interview dat een redacteur van De Nieuwe
Linie mij afnam, had ik mijn verbazing uitgesproken over het absurde
feit dat Godfried nooit een literaire prijs kreeg.
Hij schreef: ‘Beste Simon, Met de grootste instemming lees ik in De Nieuwe Linie
dat je mij prijzen wilt toekennen, een bericht, dat ook in de kringen
derBloemendaalse leveranciers een zekere ontspanning heeft te weeg gebracht. De
kruidenierswaren worden niet meer ruw in de keuken geworpen en ook de melkboer
heeft een enkel flesje weer afgeleverd. Maar heus, ik vond het aardig dat je dit
zei; op Eduard Elias’ begrafenis, toen ik je even zag, was het mij nog niet
onder ogen gekomen. Het hele interview was trouwens goed, maar dit was toch het
hoogtepunt. Elias heb ik herdacht in de Elsevier, die morgen verschijnt, hij zal
dan begrijpen niet voor niets gestorven te zijn. Er blijft bijna niemand meer
over. Dat 2a, twee hoog in je adres ziet er ook niet zo best uit. Zijt gij
nooddruftig? Het lekt er toch niet? Zeil over de pannen. Godfried.’
Gedurende de vorige Boekenweek heb ik twee stukken geschreven over Gerard den
Brabander. Kort voor zijn dood werd hij verpleegd in een inrichting. Toen hij
daar weer uitkwam zocht hij contact met mij om een poëtische reden. Hij was
namelijk verliefd geworden op een zuster en hij wilde dat ik hem op de televisie
zou interviewen, opdat hij haar via dat medium zijn liefde zou kunnen verklaren.
Van dit wat