Een bonafide toehoorder, die op een der bankjes zat, verhief zich en gaf hem een
wei-gemikte schop onder zijn achterdeel. Daarna nam hij weer plaats.
Een breedgeschouderde jongeman, die een eindje verder tussen de mensen stond,
sprak met stemverheffing: ‘Blijf van die man af, anders krijg-ie met mij te
doen!’
De beschonkene legde zijn beide handen op zijn billen en riep: ‘Me kont!’
En in de richting van de bescheiden voorlezende dichter, die wat te ver van de
microfoon af stond: ‘Wauwelwauwelwauwel!’
Nu kwam een jonge vrouw uit het publiek, ging vlak voor hem staan en zei zeer
driftig: ‘Weet je wat jij bent? Jij bent net Hitler. Schreeuwen met een grote
bek. Alles verpesten. En iedereen zwijgt. Net Hitler ben je.’
‘Ik la me niet onder me kont schoppe,’ antwoordde de dronken man. Zijn bril was
van zijn neus gegleden, maar hing nog aan één oor.
‘Bek hou'en,’ werd er weer geroepen.
Een keurige man met een verzorgd baardje zei tegen de jonge vrouw: ‘Ook deze
meneer mag zich hier uiten.’
‘Maar niet om alles te verpesten!’ antwoordde ze fel.
‘Ik la me niet onder me kont schoppe,’ hield de beschonkene vol.
Daarop baande hij zich een weg door het publiek en stapte in de richting van een
café, wankel maar vastberaden.
‘Het gaat om het principe,’ hield de man met het baardje vol. ‘Ieder mag hier
zeggen wat hij te zeggen heeft.’
‘Puh - te zéggen...’ riep de vrouw.
In de verte klonk de lallende stem weer: ‘Me kont. Ze schoppe onder me kont. Maar
ik zal...’
De rest was onverstaanbaar, want een draaiorgel begon aan het Smurfen-lied.
Eigenlijk was het wel een liefelijk idee.