schouwer,
bij een slecht melodrama wat minder gevoelig voor in ieder dei; twaalf taferelen
zich vermenigvuldigende moord en doodslag te maken. En even voor half negen
spuit de verpleegster je de tweede hoeveelheid in. Je krijgt keurige witte
sokken aan en dan wordt er geklopt - of de patiënt klaar is...
Je gaat kalm in 'n leunstoel zitten, wordt in 'n wollen deken gewikkeld, en de
portier met 'n reuzenmaat draagt je van driehoog omlaag. Nog ben je in de
gemoedelijkste stemming.
“'k Ben met m'n buikje 'n hele vracht, niet?” zeg je tot de reus, die telkens
voorzichtig achteruit stapt.’
Hier eindigt Heijermans' laatste blaadje. Toen hij het typte wist hij nog niet
dat hij kanker had. Maar toen het, kort daarop, tot hem doordrong, verloor hij
de moed en schreef niet meer.
Zijn begrafenis, die door de Sociaal Democratische Arbeiders Partij werd
georganiseerd, bracht honderdduizenden op de been. Er waren stapels brieven aan
de weduwe. Van ‘gewone mensen’. En van prominenten, als Gerhart Hauptmann. En
Lodewijk van Deyssel, die schreef: ‘Zeer verdriet het mij, niet nog eenmaal de
hand te hebben kunnen drukken van de zo hoog door mij geachte en boven alles
sympathieke vriend en medestander.’
Ik bezit het origineel van de brief die mr. P.J. Troelstra op 27 november 1924
met de hand schreef.
Een fragment: ‘Ook ik behoor tot de tallozen in ons land en daarbuiten, die trots
zijn geweest op de socialistische kunstenaar die hij was, van zijn sterk, dapper
werk hebben genoten, met hem hebben meebeleefd, alle moeiten en teleurstellingen
in zijn hard leven, maar ook hebben gejuicht over de triomfen, door hem in de
eerlijke strijd behaald.’
In deze trant gaat de brief nog door. Een mooie brief. Maar bij het lezen denk ik
toch aan een andere, waarin stond: ‘Ik observeer met de meest mogelijke
opgewektheid dat onze misvormde en wormstekige gemeenschap, onverschillig of