Observeren is moeilijk
Aan het eind van de middag zat ik, alleen thuis, in mijn werkvertrek toen de bel
ging. Ik drukte open en even later stond een kleine, bejaarde man voor me,
gekleed in zo'n oliejas die leden van de reddingsbrigade vroeger droegen als er
een schip in nood was.
Hij tilde een gele plastic zak in de lucht en riep: ‘Hier is de visboer!’
‘De visboer?’ vroeg ik verbaasd.
Hij begon luid te lachen en zei: ‘'n Gebbetje. Ik heb de hele dag gehengeld in de
Keizersgracht, met nieuw aas en daar lusten ze wel soep van. Hier - een zak vol,
in alle maten. Ze zien er van buiten mooi uit, maar van binnen deugen ze niet,
want die grachtvissen zitten vol vergif. Ik zet er geen mond aan, dus ik dacht,
ik breng ze maar bij u.’
‘Maar ik lust ook geen vergif,’ zei ik.
Weer lachte hij zo daverend.
‘Ze zijn ook niet voor u,’ riep hij, ‘ze zijn voor de poes.’
De relatie mens en dier is soms merkwaardig. In Artis wierp een man eens een zak
vol paddestoelen in het hok van de zebra, omdat hij ze niet vertrouwde.
‘'t Is erg aardig van u,’ zei ik, ‘maar ik heb geen poes.’
Nu lachte hij niet.
‘En je schrijft altijd over poezen,’ riep hij.
‘Vroeger,’ zei ik. (Onze daden volgen ons.)
De man zette de plastic zak op de grond. Ons gesprek was in een dal geraakt.
Ik wachtte tot hij weg zou gaan, maar hij bleef mijmeren en sprak: ‘En ik rekende
nog wel op een pilsje voor de moeite.’
‘Dat pilsje kunt u tóch wel krijgen,’ zei ik. ‘Kom maar binnen.’
Even later zat hij in de stoel naast mijn schrijfbureau en