je,
geaffaireerd paffend aan een denkbeeldig sigaretje, even een uitermate precieus
jongmens voor, dat alles, maar dan ook álles weet van kunst, om, weer in
zichzelf veranderd, vast te stellen: ‘Als ik films moest maken voor zulke
lieden, maakte ik geen films.’
Hij wil gewone mensen, die betaald hebben om in het theater te komen (dat vindt
hij zeer essentieel, want genodigden vormen geen publiek, zegt hij) treffen en
amuseren.
‘Het verhaal is altijd moeilijk,’ zegt hij een beetje klaaglijk, ‘want hoe gaat
het? Een man gaat een avondje naar de bioscoop om zich te ontspannen omdat zijn
vader zo ziek is en dan krijgt hij een film te zien over een man, wiens vader zo
ziek is. Dat deugt toch niet.’
Neen, een verhaal moet iets hebben van... en hij houdt zijn hoofd wat schuin en
fluit even, als een vogeltje in het bos. Het moet ook teder zijn. En bij dat
woordje knijpt hij de ogen half dicht en streelt even zacht met de hand over de
eigen wang.
Opeens, midden in een gesprek over een beeld dat er misschien beter uit zou
kunnen omdat de Fransen het toch niet zouden begrijpen, ontspant hij en vertelt
met grote pretogen hoe hij laatst, in München, op een persconferentie door het
behang ging, door op de vraag: ‘Hoe voelt u zich hier?’ te antwoorden: ‘Heel
gelukkig, want ik ben zo blij dat ze in München nog niet helemaal klaar zijn met
bouwen en dat is fijn, want als Duitsers klaar zijn in hun eigen land, willen ze
altijd naar andere landen, om dáár van alles te gaan regelen, enne - nou ja,
mochten jullie daar in de toekomst ooit weer aanvechtingen toe voelen, ga dan
zonder wapens, naar Marseille bij voorbeeld, om er ook zulke mooie grote huizen
te bouwen, dan zullen ze jullie met open armen ontvangen want ze zijn er daar
zelf veel te lui voor.’
Het werd niet gewaardeerd.
‘Om films te maken moet je overal rondhangen waar mensen zijn,’ zegt Tati.