Lezers in het voorjaar
Het was zaterdagmorgen zó zonnig dat de gedachte aan de dood, die elke
voorbijganger wacht opeens absurder leek dan als het regent.
In de binnenstad liep ik een koffiebar binnen, waar de kranten aan houten stokken
zijn bevestigd zodat je, bij wijze van spreken, iemand met het Algemeen Dagblad de hersens in zou kunnen slaan - een bij mijn weten
nog nooit gepleegd misdrijf.
Ik ging voor het raam zitten.
Een aantrekkelijk meisje, met de vluchtige oogopslag van een part-time-werkster
die hier aan het eind van de week niet meer zijn zou, kwam vragen wat ik
begeerde.
‘Koffie,’ antwoordde ik.
‘Wát zegt u?’ vroeg ze verbijsterd, of ik haar om een half ons radium had
verzocht.
Ik herhaalde mijn bestelling en even later zette ze het kopje met een voetbad tot
de enkels voor me neer.
‘Dank u wel,’ zei ik.
‘Wat zegt u?’ vroeg ze, weer zo ontsteld. Ik gaf een reprise.
Toch functioneerde haar gehoor perfect, want een jongen die bij de koffiemachine
wervend tegen haar fluisterde, verstond ze blijkens haar koerende lachjes,
voortreffelijk. Misschien slijt mijn dictie met de jaren.
Ik moest denken aan Felix Bressart, een Duitse komiek uit mijn jeugd, die in een
film, met iemand telefonerend, ook zo verbijsterd vroeg: ‘Auf was...? Auf
was...? Ach - auf wiedersehen.’
Hij was een goede komiek, die tijdig voor Hitler de benen nam naar Hollywood.
De koffiebar, tevens petit restaurant, had een klein terrasje.