‘Als je nu zo'n wandschildering van Appel ziet, hè,’ begon Hugo, ‘dan kijk je
toch in een autonoom stuk werkelijkheid, zonder fabel, natuurlijk, maar...’
‘Hier moeten we geloof ik links,’ zei Henk. ‘Ja, zie je wel, daar is een
wegwijzer. Zeg, we zijn er nu zó, dus laat ik je even brieffe. Je weet, we
kuvveren nogal wat prijsvragen voor onze klanten. De huishoudzeep heeft pas een
hele grote gehad. Daar moesten de mensen versjes maken over verrukkingen van die
zeep. Flauwe kul natuurlijk, maar ruim achtenveertigduizend inzendingen. De jury
heeft er honderd uitgehaald. Die krijgen een wasmachine. Nu hebben we het een
beetje praktisch verdeeld, dat snap je wel. De prijzen vallen over het hele
land. En bij arme mensen, want die praten erover met de hele buurt. Da's
reclame. De wasmachine, die achter in de wagen staat, gaan we brengen bij een
vent, die is al jaren arbeider in die enorme chemische fabriek daar. Zijn versje
leek op niks, maar die gewone man kun je stralend van geluk met zijn wasmachine
in de plaatselijke pers zetten. En dan 't versje eronder. Dat is intense
publiciteit, voel je.’ Ze reden het stadje binnen.
‘Hij woont Rozenlaantje 5,’ las hij, in zijn agenda. Een melkboer vertelde hoe ze
rijden moesten.
‘Ja, ik sla Appel ook wel hoog aan,’ vervolgde Henk. ‘Maar aan letters moet hij
niet beginnen.’
‘Hier is het Rozenlaantje al,’ sprak Hugo. ‘Kijk eens, allemaal villaatjes.’
‘Ja, dat zie ik,’ zei de ander ontgoocheld.
Wat verder werd de straat smal.
‘ 't Wordt hier gelukkig al een beetje armer,’ zei Henk.
Hij keek even verbaasd opzij toen Hugo lachte: daarna herinnerde hij zich dat het
komisch was en grijnsde ook.
Nummer vijf bleek een krot. In de huiskamer zat een tanige, grijze arbeider, pijp
rokend onder een portret van Troelstra van zijn vrije zaterdag te genieten.
‘Wat motten jullie?’ vroeg hij wantrouwig.