Opeens klonk een snel, tikkend geluid dat
naderde. Het bleek een hond te zijn met rossige krulletjes en oren die niet
zeker wisten of ze rechtop moesten staan of juist hangen. Hij liep op mij af en
ging zitten. Ik legde mijn hand op zijn kop en zei: ‘Zo, jongen...’
Hij keek enigszins gegeneerd. Veel honden hebben een zekere sympathie voor mij.
Daar ben ik een beetje trots op, want ze kennen het begrip beleefdheid niet. In
de zak van mijn regenjas had ik toevallig een suikerklontje. Ik gaf het aan de
hond en hij at het, luid rammelend, vóór in de mond, als iemand die niet meer
beschikt over het genot van bruikbare kiezen.
‘Smaakt het?’ zei ik, want dat vragen ze in restaurants. Hij sloeg de ogen neer.
Ook honden zijn soms verlegen.
Nu riep een stem: ‘Zo Flippie, ben je weer an 't bedele?’
Zijn eigenares stond voor ons, een vrouw van een jaar of veertig, gehuld in een
bontjas, even rasloos als haar hond. Haar gelaat vertoonde de beschildering van
iemand die nog gretig deelneemt aan het duel der seksen, maar ze kéék in hoge
mate afgeprijsd.
Met een Haagse tongval zei ze: ‘Ach, ik ken u. Wel eens op de teefee gesien. Niet
dat ik ooit kijk, hoor. Hij is trouwens al vier maanden stuk. Maar een boekkie
heb ik ook van u gelezen. Zo'n smal bruin boekkie, met van die verhaaltjes. Ik
kon d'r niet om lachen. Most dat?’
‘'t Is niet verplicht,’ antwoordde ik.
‘Nou ja, 't was nog geen man overboord, want we hadden 't niet gekocht,’ zei ze.
‘'t Was ons gestuurd geworden. Door de Evangelische Omroep.’
‘Weet u dat wel zeker?’ vroeg ik.
Want ik kon niet aannemen dat ds. Glashouwer mijn verspreiding ter hand genomen
had. Zoiets deden vpro-dominees vroeger, omdat ze zo
twijfelden.
De hond legde zijn puntige kop vertrouwelijk op mijn dijbeen en ik begon zijn
hals te strelen.
‘Dáár lust-ie wel soep van, wat u nou doet,’ zei de vrouw. ‘Nou ja, misschien
kwam 't niet van de Evangelische Omroep, maar van iets anders. Mijn man ging
over zulke dingen, mijn voormalige man dan, die had altijd z'n mond vol over God
de Heer, maar toen hij me ging názitten met de bijl heb ik definitief met hem
gekapt. Dát was geen doen.’
Ze keek me aan.
Ik zei: ‘Dat snap ik.’
‘Ach, maar je raakt van de regen in de drop,’ zei ze. ‘Nou zit ik met een
alcoholist thuis. Daarom ben ik effe weggevlucht naar hier, om tot me-