Ontferm u
Toen we de dorpskerk waar Miesje en haar Jan door de pastoor voor het leven
aaneengesmeed zouden worden naderden, luidden de klokken jubelend. Maar toen het
paar uit de auto stapte, zweeg de toren en begon het orgel. In een kerk vol
klanken schreden ze, achter de in vol ornaat gestoken pastoor en twee
misdienaartjes, die blijkbaar vrij van school hadden, naar het altaar. Als je
dat zo hoort en ziet is een burgerlijk huwelijk op het stadhuis, met een
ambtenaar in colbert, die een soort verontschuldigende conference met slappe
witzen houdt, maar een kale boel.
De bruid zag er mooi uit. Ze zag er altijd mooi uit, ook met een schort voor. En
een schort droeg ze vaak, want ze werkte in het door ons gefrequenteerde
dorpscafé. Ik zie haar nog de eerste keer komen. Haar vader had 's ochtends
zitten praten met de vrouw van de kastelein, die klaagde dat ze geen hulp had.
Hij zei: ‘Je kan m'n dochter wel krijgen. 't Is een mooie meid. Ik heb d'r zelf
gemaakt.’
Hij telefoneerde en ze kwam. Hij had niet overdreven. Ze was een klein,
vastberaden meisje en ze kon hard werken, niet alleen in het café, maar ook in
de enorme kamers boven, waarin vijf of zes bedden stonden want het was geen
hotel, maar meer een logement voor routiers.
‘Laat ons bidden,’ zei de pastoor.
En hij begon. Telkens als hij een volzin had gezegd, riepen de gelovigen in koor:
‘Heer, ontferm U.’
En terwijl ze dat riepen keek ik naar het ernstige gezicht van de bruid in haar
witte sluier en moest ik plotseling denken aan Arie. Een paar jaar geleden zag
ik hem in de dorpskroeg. Hij hoorde bij een ploeg kraanmonteurs, die voor een
week in het logement waren ondergebracht, omdat ze een karwei in de fabriek
moesten opknappen. Vier ervaren kerels waren het.
En dan nog Arie.
Die was maar een leerling van zeventien. Een blonde, nogal weerloos kijkende
jongen - voor het eerst een hele week weg van moeder thuis. Toen ze de eerste
dag van het karwei kwamen stond Miesje, stil en mooi, achter de tap. Hij was
zichtbaar van haar onder de indruk.
‘Heer, ontferm U,’ klonk het weer in de kerk.
Ontfermen is een erg mooi woord in de Nederlandse taal, vind ik. Maar de Heer
doet het zo zelden. Achter de rug van de priester hadden de twee misdienaartjes
een geintje met elkaar. Ze verborgen hun gelach achter voor hun gezichtjes
gevouwen handen. Ik dacht aan een dichtregel van Mien Proost: ‘En als ik groot
ben, val ik af.’