Mag 't een ietsje meer zijn
(1983)–S. Carmiggelt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 300]
| |
Brava. De wereld is klein geworden. Toen ze weg waren zei een zeer oude man die zijn borreltje zuinig stond te beheren: ‘Reizen. 't Is mooi, maar ik hoef niet meer. Ik heb alles al gezien vroeger. Zwitserland, Italië, Frankrijk, Spanje. Ik ben er allemaal geweest. Ja - niet dat ik zo goed in de slappe was zat, hoor. Maar ik was particulier chauffeur-huisknecht van meneer de baron, hier op het kasteel. Hij is allang dood, meneer de baron, en mevrouw de barones ook. En het kasteel - da's nou, hoe noem je dat, een recreatie voor Amsterdams bankpersoneel geworden. Zo gaan die dingen. Maar in mijn jonge jaren voerde de adel nog stáát. Meneer de baron ook. En we reisden veel. Want meneer de baron kón niks. Hij was alleen maar rijk en een baron. Om de verveling te verdrijven, reisde dat grote volk telkens naar plaatsen waar ze elkaar dan troffen, in bepaalde gedeelten van het seizoen, en in bepaalde hotels, waar alleen de sjiek mocht wonen. En ik ging altijd mee. Meneer de baron hield niet van lange autoreizen. Hij nam met mevrouw de barones de trein, met zo'n slaapcoupé. Dat vond hij gerieflijker. En ik moest zorgen dat ik, als die trein arriveerde in Lausanne of zo'n plaats, met zijn automobiel voor het station stond. Ik moest hem daar rijden. En in het hotel, als huisknecht, tot zijn beschikking staan. Ik woonde ook in dat hotel. Ja, niet in een suite, zoals zij. Maar in een klein vertrekje. En ik at in de keuken. Maar ik kon eten en drinken wat ik wou. En dat heb ik ook gedáán. Wat meneer de baron at, dat at ik ook. Daar sloeg hij geen acht op. Dat doet adel niet. Dat was beneden zijn waardigheid.’ Hij glimlachte op een moeilijk te beschrijven manier. Niet eens bitter. ‘Vierendertig jaar heb ik in zijn dienst gestaan,’ vervolgde hij. ‘Maar éígen werd je nooit, met zo iemand. In zijn ogen was je geen mens. Je was een knecht. Maar één keer heb ik op het punt gestaan mijn ontslag te nemen. M'n broer ging trouwen, weet u. Nou had ik één vrije dag in de maand. En ik wou 'm nemen op de trouwdag. Mevrouw de barones vond het goed toen ik het haar vroeg. Maar op die ochtend - ik wou net weggaan - gaat 't belletje. Meneer de baron zat in de bibliotheek. Daar stonden heel wat boeken. Ja, hij las nooit hoor, maar hij dronk daar vaak zijn brandy. Hij zegt “Voorrijden.” En ik zeg: “Met permissie, meneer de baron, maar ik neem vandaag mijn vrije dag, want m'n broer gaat trouwen.” En ik weet nog hoe hij dat uitdrukte, he. Hij zei: “Ik ben bang dat je familieleven me geen belangstelling inboezemt. Vóórrijden.” Nou ja, wat moest ik doen?’ Het gebaar zijner handen, onderstreepte zijn onmacht. ‘Mevrouw de barones was anders,’ zei hij. ‘Zachter van natuur. Maar ze had niks in te brengen. En ze miste iets. Vrouwen hebben mannen | |
[pagina 301]
| |
dóór. Maar zij niet. Dat miste ze. Meneer de baron was een liefhebber van de dames. Hij had een vaste matrès zitten in Arnhem. Een mooi vrouwtje. Daar reed ik hem drie keer per week naar toe, 's middags. Dan bleef hij zich daar een paar uur vermeien. Ik las in de automobiel zolang een mooi leesboek, want ik ben een liefhebber van lezen.’ Hij schudde zijn oude hoofd, dat breekbaar was als glas. ‘Gek, maar mevrouw de barones heeft dat nooit in het snotje gehad,’ zei hij. ‘Een keer gingen we op reis. Twee weken naar Parijs. En dan nog drie weken naar Nice. Ik ging met de auto vooruit. En meneer de baron en mevrouw de barones kwamen met de trein. In diezelfde trein zat zijn matrès. Want daar kon meneer de baron zo lang niet buiten. Ze logeerde in Parijs ook in het zelfde hotel. 't Grand Hotel, bij de Opera. Dan kon meneer de baron zich zo nu en dan eens 's middags met haar afzonderen. Na Parijs gingen we naar Nice. Dat vrouwtje reisde in diezelfde trein wéér mee. En woonde, net als wij, in Negresco. De tweede dag moest ik een Engelse krant halen voor meneer de baron, want daar stond de beurs in. Ik kom ermee in de lounge. Daar zit hij, met mevrouw de barones. En terwijl ik hem die krant overhandig, passeert dat vrouwtje. Ik hoor mevrouw de barones zeggen: “Wat gek, diezelfde dame was ook in het Grand Hotel in Parijs.” En meneer de baron slaat die krant open en zegt, zo korzelig: “Nou én? Da's zeker een rijk wijf dat veel reist.”’ |
|