‘Ja,’ sprak hij.
't Was een soort startschot.
Tegelijkertijd begonnen ze nu hun borden vol te laden. Ze deden het zwijgend,
snel en behendig. Daarna begon het eten - keurig gemanierd, doch ook in een
opmerkelijk hoog tempo.
De spijskaarten waarin wij iets moesten uitzoeken lieten wij machteloos op tafel
zakken, want het was onmogelijk om niet gefascineerd te kijken naar de vrouw. De
uitdrukking van toegegroeide kuisheid op haar gezicht begon plaats te maken voor
wulpse verrukking. Bij elke grote hap die ze met een gemak dat langjarige,
stelselmatige oefening verried naar binnen schoof zag het tafereel dat zij
opleverde er obscener uit. Er viel niet aan te twijfelen: zij werd in het
openbaar overweldigd, geenszins door de man die voor zijn bordje gebogen zat of
hij bad, maar door brokken vlees, stukken aardappel, scheppen jus en het zoeter
geweld van doppertjes, sperzieboontjes en witlof. Haar door heftig kauwen
bewogen gelaat werd hulpeloos en bijna jong van extase, haar fletsblauwe ogen
hield ze half dicht en uit haar enorme tors steeg zo nu en dan een licht hijgen
op.
‘Dit kán niet,’ besliste mijn vrouw, ‘laten ze naar bed gaan.’
Maar het was zonder meer duidelijk dat zij alle voor het slaapvertrek bestemde
faculteiten definitief naar de eetkamer hadden verlegd. Ook de man ging, aan
zijn kant van de tafel, als een rappe haan te keer. Hij vrat nóg sneller dan zij
en was daardoor het eerste toe aan het ten tweeden male volscheppen van zijn
bord. Haar doezelige genotsogen zagen 't hem - niet zonder haat - doen. Toen hij
het schaaltje resterende aardappelen geheel wilde omkeren stak ze hem, op het
laatste moment, haar bord toe en zei hees: ‘Mij óók nog...’
Hij deed het met tegenzin, stak mes en vork even de lucht in, schraapte kreunend
zijn keel en dook toen als een valk op zijn nieuwe portie neer. De vrouw nam
alles wat over was, schotels en schalen uitschrapend met de snerpende geluiden
van een tram in de bocht. Toen ze er korte metten mee had gemaakt zeeg zij
achterover in haar stoel, veegde haar lippen af, zuchtte onnoemelijk diep en
kwam langzaam tot rust.
‘Heeft 't gesmaakt?’ vroeg de kelner. Het klonk als een naïef understatement. Ook
de man had - de rug weer moe - zijn servet in de ring geworpen. Hij pakte het
weekblad en antwoordde toonloos: ‘Ja...’