oude man liep hij de trap op.
‘Hij herkent niemand meer,’ zei de buurman en opende de deur. De oom lag in een
groot, eiken bed naar adem te snakken, maar het eerste wat de man opviel was een
schilderij aan de muur, een stilleven, zo lelijk en zonder ziel, dat hij er
moedeloos van werd. ‘Hij is half verlamd,’ sprak de boer.
Hij boog zich over de stervende heen en riep, zoals men een dove beschreeuwt:
‘Jan! Jan! Ik ben het. Gerrit, van hiernaast.’
Het gelaat van de oude in bed met de half weggedraaide ogen en de opengesperde
mond, die scheen te hunkeren naar moeders borst, behield dezelfde, wanhopige
uitdrukking van iemand die in een bodemloze put valt, maar de knokige
linkerhand, die aan de dekens plukte, wilde zich even ballen tot een vuist, maar
miste de kracht. De neef stond, met zijn jas aan, roerloos aan het voeteneind.
Hij voelde geen enkel verdriet, maar realiseerde zich scherp dat sterven een
hoogst eenzame aangelegenheid is, waarbij niemand helpen kan.
‘Een mensenlot,’ zei de buurman, met een handgebaar. De man zuchtte
artificieel.
Even later zaten ze beneden in de huiskamer en dronken koffie met te veel
melk.
‘Hij was erg eenzelvig,’ sprak de buurvrouw, zich reeds van de verleden tijd
bedienend, ‘maar hij hield veel van beesten. Vooral vogeltjes. Hij voerde ze
elke morgen. Ze gingen wel op zijn schouder zitten. Ze zullen hem missen. De
stomme dieren.’
De bel ging en er trad een gezette, oude man binnen, die plaatsnam en zijn hoed
onder de stoel op de grond legde.
‘Hoe is het nou met Jan?’ vroeg hij.
‘'t Loopt af,’ zei de buurvrouw.
‘Zullen we de begrafenis dan maar regelen?’ zei de oude, zich tot de neef
wendend, ‘ik ben de aanspreker hier, ziet u.’
‘Hij is toch nog niet dood,’ zei de man. De ander glimlachte begrijpend.
‘Stel dat het vannacht gebeurt,’ sprak hij, ‘zal ik hem dan voor heen
kleden?’
‘Wat?’
‘Voor heen kleden. Dat hij er netjes uitziet. Hij moet een wit overhemd aan.
Nieuw. Zó uit de winkel. Dat hoort.’
‘Hoe komen we daaraan, op dit uur?’ vroeg de man. De aanspreker glimlachte
weer.
‘Gaat u maar even mee naar het winkeltje van juffrouw Boon,’ zei hij, ‘ik heb dat
wel vaker aan de pet.’