een hospita, want
hij leest en zwijgt, gaat vroeg naar bed en eet alles op wat men hem
voorzet.
De buurt vindt dat ze maar moesten trouwen, en zélf vinden ze dat eigenlijk ook,
maar het is zo moeilijk de sfeer te scheppen die tot zo'n wilsdaad leiden kan.
Telkens weer proberen ze het. Dan gaat op een zaterdagavond de cafédeur open en
komen ze samen binnen, mevrouw Smit een beetje opgesierd, de heer Geurs net als
anders, doch met een schoon boord om. En er wordt gedronken - het gewone recept
en schilletjes met suiker. De kastelein sluipt de consumpties op zijn tenen aan,
want hij weet dat hij iets héél belangrijks in huis heeft. Na het vierde glas
komt de heer Geurs wat los en begint met zachte stem te spreken.
‘Griekenland,’ zegt hij dan. ‘Dat is het oudste van het oudste. Er heerste een
hoge beschaving. Lui die in goede doen verkeerden woonden in prachtige paleizen.
Maar die zijn allemaal kapot gegaan, door de oorlogen en de revoluties die
hebben gewoed.’
‘De mensen zijn net kinderen,’ zegt mevrouw Smit spijtig. ‘Ze maken alles
stuk.’
‘Allerlei goden werden aanbeden,’ herneemt de heer Geurs, aangemoedigd, ‘en aan
wijsgeren was er geen gebrek. Socrates - die kon praten als de beste, niemand
kreeg hem van de sokken. En Plato, dat is ook een zéér groot wijsgeer
geweest.’
Gelukkig glimlachend ledigt hij zijn glas.
‘Het zal allemaal wel heel veel studie vergen,’ zegt mevrouw Smit eerbiedig.
‘Maar je moet er liefhebberij in hebben om al die boeken te raadplegen. Ik zou
er stapelgek van worden. De letters zouden voor mijn ogen beginnen te
draaien.’
Dan wordt er weer wat besteld. En nog wat. Het café kijkt welwillend toe. Tegen
elven loopt het. Al wat wazig hervat de stem van de heer Geurs: ‘Theseus... nu
kom ik van de halfgoden te spreken...’
Maar bijna altijd omstreeks die klok, begint mevrouw Smit een beetje te schreien
en zegt: ‘Die schooier! Om zo maar bij me weg te lopen! En ik heb hem
vertroeteld als een koningskind...’
Want de schilletjes met suiker hebben haar zwijgen opengebrand en tot het
sluitingsuur moet de heer Geurs alles over die mooie handelsreiziger horen - hoe
hij dansen kon en grappen maken en wat hij wel eens meebracht van de reis.
Terwijl de kastelein bedroefd de nutteloos geworden glazen brengt, zit de heer
Geurs, weer dichtgeklapt voor vele weken, welmenend te knikken. En pas als ze
weggaan maakt hij, achter haar rug, het wrange voilàgebaar, dat de kastelein dan
met een moedeloos hoofdknikken beaamt.