Mag 't een ietsje meer zijn(1983)–S. Carmiggelt– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] Fabriekswater (1956) De Amsterdamse kroeg Ik hou zo van een oude, Amsterdamse kroeg, die diepe bedstee in het veilig vaderhuis. Hier is het 's winters warm en 's zomers pluis. Hier krijg je vaak te veel en nooit genoeg. Ik hou zo van de plompe, Nederlandse mannen die ernstig drinkend, diepe onzin zeggen en met een vage glimlach weten uit te leggen waarom zij door het leven zijn verbannen. Ik hou zo van de zware, moedeloze kastelein die, met de blik van een verschopte herdershond, het kleine glas tilt naar zijn grote mond. Hij is mijn trouwe vriend - dat móét hij zijn. Ik hou zo van de rafelige, oude vrouwen, die voor wat losse centen hier een glimlach kopen en dan, conspiratief, weer naar hun krotje lopen, het flesje vol, om verder voort te bouwen. Ik hou zo van de afgetrapte honden die roerloos wachten naast des meesters voet, tot hij, uit armoe, weer de straat op moet met balsem op zijn alledaagse wonden. Ik hou zo van het fonkelende drinken en het ‘nou ja’, dat in je hart ontluikt. Klein wordt de wereld, als ge wat gebruikt, omdat de verten in het niets verzinken. [pagina 115] [p. 115] [pagina 116] [p. 116] Ik hou zo van het eenzaam doch omringd zitten te staren naar een tijd, die was en langzaam doodbloedt in het spiegelglas. Hoor 't stemmenkoor, dat Willem Kloos bezingt. Ik hou zo van een oude, Amsterdamse kroeg en van het zwijgend met gedachten spelen. Alleen, het sluitingsuur, voor mij en velen, komt steeds te laat en altijd weer te vroeg. Vorige Volgende