exemplaar
dat voor me staat pakt me bij de arm. Ik moet mee naar de ander, die heeft een
sterretje op zijn pet. Er zit een vreemd, nerveus gezicht onder dat hoofddeksel
- de expressie van iemand die eigenlijk boven zijn macht tilt als hij de
hardheid acteert die Hitler sinds 1933 aan de Voorzienigheid pleegt af te
smeken.
‘Waarom liep je weg?’ vraagt hij in een snodderig Duits.
‘Ik moest pissen,’ zeg ik. 't Is het eerste wat me invalt, de enige tamelijk
legale reden trouwens, die ik bedenken kan, waarom een wandelaar plotseling
stilstaat en schutterig afzwenkt naar een stapel kisten aan de kant.
‘Ach so,’ zegt hij. Ik heb de indruk dat hij de zaak verwerkt. De man die voor me
liep, wordt door de ander in een overvalwagen geduwd die in een zijstraat staat.
Ik begin innerlijk te bouwen aan een verhaal ter verklaring van die papieren in
mijn linkerbinnenzak en vind niet veel plausibels. Als ik eens zei...
‘Wohin gehen Sie?’
Ik noem enigerlei straat.
‘Na, also,’ zegt hij, onverschillig opeens en maakt een gebaar van doorlopen. Ik
doe een paar stappen en loop de andere Grüne in de armen.
‘Halt, Halt...’
Ik zeg hem, dat zijn baas me heeft laten lopen, maar dat wil hij eerst
verifiëren.
‘Emil, haben Sie den gehen lassen?’
‘Ja.’
Verwonderd klinkt dan de stem: ‘Warum denn?’
Maar hij laat mijn arm los. En terwijl ik voortstap, langs de overvalwagen
waaruit verongelijkte Nederlandse stemmen klinken, houd ik die twee woorden
gonzend in mij: ‘Warum denn?’
Waarom iemand laten lopen, die je pakken kunt? Waarom in vredesnaam zo'n verdomde
Hollander naar huis laten gaan terwijl hij zo rechteloos is als een straatkei,
Freiwild, waarop iedere willekeurige Duitse kinkel de rancunes, waarmee
Pruisische dienst en handtastelijke Feldwebels hem hebben volgestopt, fijn
wreken mag?
Zo is ons leven geworden. Heinrich kan ons grijpen als hij zin heeft. Emil kan
ons laten lopen als het hem lust.
‘Warum denn?’