In het publiek
Om zijn voordrachtsavond te kunnen houden in dat schoolgebouw had de declamator
een gros kleine, houten vouwstoeltjes gehuurd, die een kwartier voor aanvang als
een kudde eigenzinnige bokjes bijeengedreven stonden. Dat ze hard zaten vond ik
op zichzelf niet zo erg: kunst eist nu eenmaal een worsteling des geestes en dan
mag het lichaam niet achterblijven. Veel dieper groef het bezwaar tegen de
kwaliteit van de stoelen. Ik voor mij zakte er tenminste onmiddellijk doorheen
en behaalde, tussen de brokstukken op de vloer gezeten, het gemakkelijkste
succes van mijn leven, want iedereen brulde van plezier eer ik een mond had
opengedaan.
De tien minuten die ons toen nog scheidden van de aanvang der voorstelling waren
niet zonder spanning, want iedere argeloos binnentredende bezoeker kon immers
het volgende slachtoffer zijn. Nog twee personen van sterk uiteenlopende zwaarte
zagen wij ter aarde tuimelen, maar toen was het dan ook acht uur en scheurde het
doek vaneen.
‘Dames en heren - ik zal voor u zeggen enige fragmenten uit de Ideeën van Multatuli...’
De voordrachtskunstenaar hief plechtig aan en kreeg de belangstelling van de zaal
net beet toen de deur naast het podium open ging voor een late bezoeker. Het
bleek de dikste man te zijn die ik in mijn kleurig leven ooit heb gezien en hij
bewoog zich langs het toneel naar het middenpad, volgens het systeem, waarmee
bij verhuizingen staande klokken worden voortgekanteld.
‘Die gaat door de stoel,’ dacht iedereen. Het scheen een zekerheid.
‘Wie nooit gevallen is, heeft geen besef wat er voor nodig is om vast te staan,’
declameerde de kunstenaar met wrange toepasselijkheid, maar zelfs hij had er
zijn kop niet bij, dat zag je aan zijn ogen, die vol doodsangst de argeloos
voortzwoegende Golem op zijn weg naar een zitplaats volgden. Dat deed trouwens
iedereen. En toen de man eindelijk, vlak naast mij, zijn verzamelde gestalte op
een stoeltje nederliet, was de stilte zó diep en volstrekt, dat ook de
declamator even zweeg en de ogen sloot, als voor een hels visioen...
Maar er gebeurde niets. De stoel kreunde wel een beetje, maar bleef met
onbegrijpelijk heroïsme op de been. Gemompel van bewondering ging door de rijen
en ook de stem van de kunstenaar klonk opgelucht, toen hij vervolgde: ‘Men vindt
dit gebrek dikwijls en vooral bij mensen die niet gereisd of weinig beleefd
hebben en...’
De dreiging scheen voorbij. Ik zeg: scheen... Want toen wij net opnieuw waren
ondergedompeld in Multatuli, liet de dikke man ten twee-