niet. Laat mij
vandaag dus plukken. Dat is een mooie drogreden voor: ‘Nóg een.’
Mijn woorden bezeren de stilte. De man met het oranje haar siddert even. De
kastelein schenkt zwijgend het glas vol. Ik laat ‘dank u’ achterwege, uit tact.
De atmosfeer herstelt zich. Alleen buiten maken de anderen hun rumoer. Zo blijft
het geruime tijd. De klok tikt. Maar dat mag.
Dan gaat de deur open en treedt een grote, gezonde oude man binnen, behaaglijk
handenwrijvend. Hij verklaart: ‘'t Is hier beter dan buiten.’
Hij is een habituele vijand van onze stilte, dat zie je met één oogopslag. Eerst
kijkt hij naar mij en vervolgens naar de man bij de deur. Dan gaat hij
instinctief in het midden van het café bij de kachel zitten, precies even ver
van ons beiden af.
‘Geef me een jeugdige. Van mijn leeftijd,’ zegt hij.
Een oude grap. De dag is er nog te jong voor. Op het vermoeide, wat paarse gelaat
van de kastelein, komt plichtmatig iets wat hij voor een grijns houdt. Hij
schenkt het glaasje vol.
‘De televisie was mooi gisteravond, vond je niet?’ zegt de oude man opgeruimd en
nog steeds handenwrijvend. ‘Ik heb er echt van genoten. Spannend en tóch
geestig, vond je niet? Je hebt wel eens programma's, dat je denkt: nou ja...
Maar dit - nee, daar keek je nou echt met smaak naar.’
Hij heeft een harde, opgeruimde stem, die onze stilte een fiks pak slaag geeft.
De kastelein vult - met zijn rug naar hem toe - weer een fles. De