kwam de laatste vraag,
die ook altijd op het lijstje staat: ‘Hoe vind u het om populair te zijn?’
Tja, hoe moet je daar mee aan? Je kunt je natuurlijk hullen in valse nederigheid,
maar ervaring heeft mij geleerd, dat de meest praktische aanpak is, om gewoon te
antwoorden: ‘Leuk.’
Ik wilde het net zeggen toen een zeer lange man, die blijkbaar onnoemelijk veel
had ingenomen, tastend zijn weg naar de uitgang zocht. Bij mijn tafeltje gekomen
bleef hij staan, keek mij lodderig aan en noemde met zeer dikke tang mijn naam.
Ik lachte maar eens vaag tegen hem.
‘En weet je wie hier staat?’ riep de man, zich zelf met grote kracht op het
borstbeen dreunend.
‘Nee,’ antwoordde ik.
‘Hier staat Koos Braksemeyer,’ riep de man, met een aplomb of hij William
Shakespeare had gezegd.
Daar ik de naam voor het eerst hoorde, zei ik alleen: ‘O.’ De man boog zich naar
mij over, keek mij aan met ogen die fonkelden van woede en zei: ‘Vuile,
stinkende luizebroeier, krijg de kanker in je hart.’
Daarop verliet hij voldaan het pand.
‘'t Lijkt me een kort ziekbed,’ zei de kastelein, die sterk is in dit soort
compacte kanttekeningen.
Het meisje vond dat het haar tijd werd en vertrok haastig. Jammer. De mannetjes
hadden zich niet van hun liefste kant laten zien. Maar 't is een tref.