Daar het distillaat niet aan hem voorbijging, begon zijn dochter zich zorgen te
maken en toen hij, op een zondagmiddag, eens op het dorpsplein werd aangetroffen
waar hij, geheel onbevoegd, het verkeer regelde, nam zij maatregelen om verder
kroegbezoek te verhinderen.
Zo werd opa Joppe door gulheid gevloerd.
Hij zit nu zondags, na de kerk, in de voorkamer en nuttigt zeer langzaam de drie
kelkjes waarvoor hij vroeger het geld afgepast mee kreeg.
Zijn dochter en twee van zijn kleinzoons entertainen hem tot het tijd wordt om te
gaan eten. Zij kwartetten met hem of brengen het oude kienspel ter tafel, want
daarin heeft de grijsaard wel eens schik getoond. En op een koffergrammofoon,
die aan een van de jongens toebehoort, draaien ze plaatjes voor hem.
Opa Joppe zit er op die zondagen een beetje ontheemd bij. Zijn blik verwijlt
elders en hij zou zo graag... Maar de organisatie die hem bezig en binnen moet
houden is waterdicht. Als er, tussen twee spelletjes, even een gevaarlijke
stilte valt, roept een der kleinzoons: ‘Opa, zal ik heebabberieba nog eens voor
je spelen?’
‘Da's goed,’ antwoordt de oude, met een zucht.
En even later steekt het lied op.
‘Dat vind je een leuk moppie, he opa?’ zegt de dochter dan.