‘Al wou je gaan léggen,’ antwoordde de bediende.
De oude man nam het bordje met de broodjes van het marmeren blad, hield het ter
hoogte van zijn kin en sprak verklarend: ‘Zie je, ik ben niet gewend om in zulke
zaken te komen. Ik eet altijd thuis...’
We namen het voor kennisgeving aan.
Hij vervolgde: ‘Maar nou is m'n vrouw in het ziekenhuis opgenomen.’
De jongen grijnsde breed.
‘Op de kraamafdeling zeker,’ riep hij.
Want we zijn enorm lollig in Amsterdam, daar word je wel eens beroerd van.
De oude behield zijn wat bedremmelde ernst en zei: ‘Nee. Was dat maar waar. Dan
kreeg ik haar weer terug. Maar nou ben ik bang dat ze niet meer beter
wordt.’
Hij zweeg en bleef peinzend staan, het bordje met de broodjes nog altijd vlak bij
zijn kin.
‘Da's niet zo mooi,’ zei de jongen.
‘Die dokter heb 't me eigenlijk al te verstaan gegeven,’ vervolgde de man. ‘Hij
zei: er zou een wonder moeten geschieden, meneer.’
Hij keek naar de broodjes en toen naar de stoel, maar ging toch niet zitten.
‘Een wonder,’ herhaalde hij. ‘Maar er gebeuren niet veel wonderen.’
De jongen geeuwde.
‘Da's niet zo mooi,’ zei hij nog eens.
Het verveelde hem.