toen de vakantie er weer op zat,
zei Brokkemaas, bij het afscheid, op zijn koddige manier - want hij is een guit
- dat ze later eens even een avondje moesten komen, om gezellig over alles na te
praten.
Dat hebben ze gisteren gedaan, Piet en Ans.
Na eerst 's ochtends te hebben opgebeld, natuurlijk, om te vragen of het schikte.
Ja, het schikte. Netjes opgedoft zijn ze om half acht in de trein gaan zitten en
naar Haarlem gespoord. Het adres was gauw gevonden en Brokkemaas deed zélf open,
in hemdsmouwen. En wat rood aangelopen in het gelaat. De begroeting was bepaald
uitbundig. Hij sloot Ans in zijn machtige armen en toen hij haar op beide wangen
kuste, rook zij voornamelijk oude klare. Mevrouw Brokkemaas zat op de bank, ook
wat rood aangelopen in het gelaat, en zij was eveneens erg in haar nopjes, want
ze giechelde voortdurend.
‘Nou is er één kleine moeilijkheid,’ zei Brokkemaas, ‘de drank is op. Maar geen
nood. Blijven jullie gezellig zitten - ik loop effe naar het café dat ook slijt
en ik haal wat.’
En al riepen Piet en Ans ook dat het echt niet hoefde en dat een kopje thee ook
lekker was - Brokkemaas deed zijn jasje aan en vertrok vastberaden. En ze
babbelden wat over de vakantie met mevrouw Brokkemaas, die om alles erg moest
giechelen en er ging een kwartier voorbij.
‘Dat café is zeker een eind weg,’ veronderstelde Piet.
‘Welnee!’ riep mevrouw Brokkemaas, ‘hij staat