over plaatsen en ik zou, in beginsel
bereid zijn tot de koehandel, de pissebed tegen dit bevallige diertje weg te
strepen. Maar als u dan denkt dat u de affaire met mij geregeld hebt, is u
letterlijk abuis, want ik werp u, als een vreselijke troef, de wespen voor de
voeten. Nu zit u met de handen in het haar, aangenomen dat de wespen daarin niet
reeds zitten. Want ze zitten letterlijk overál in. In je oor. In je mouw. In je
broekspijp. En vooral in je glaasje.
Het is mij niet duidelijk met welk doel wespen indertijd vervaardigd werden.
Het is al lang geleden gebeurd en de gedachte dat ééns de mensen elke zomer met
vakantie zouden gaan, had misschien nog geen vorm gekregen. Adam was trouwens
opgezet als iemand die permanent vakantie hebben zou, maar door dat noodlottige
hapje van die appel (was dat nu zó onweerstaanbaar lekker?) krijgen u en ik
ieder jaar maar een paar weekjes.
En wat doen we ermee?
We gaan naar buiten.
We trekken ons colbertje uit. We zetten ons in de zon. We bestellen iets
smakelijks.
En dan komen de wespen.
Deze op zich zelf fraai getekende diertjes zijn, naar mijn vaste overtuiging, de
gevaarlijkste propagandisten voor het alcoholmisbruik die er bestaan en ‘De
blauwe vaan’ zou zich eigenlijk eens ernstig met hen moeten bezig houden.
Want de zondaar die lekker buiten achter een