Pisa, want die wilde Joop nog wel
eens zien voor hij om donderde.
Dat was op een dinsdag.
Toen ik vrijdagmiddag binnenkwam, had Joop weer een gewoon hemd aan, wat hem veel
vertrouwder maakte.
‘Ach, jongen,’ zei hij, ‘dat Italië - 't is zo'n end weg en Mien heeft in de
krant gelezen dat het er bloedheet is en een echt koud pilsje valt er niet te
krijgen. Dus - nou gaan we maar naar Valkenburg. Dat is ook mooi hoor. Vlak je
eigen land alsjeblieft niet uit. Over een half uur rijden we weg.’
Maar laat er nou nog een vijf minuten later een jongen binnen komen, waar hij nog
mee onder dienst gelegen heeft. Ook zo'n blok van een kerel. En welgemoed. Nou
ja, als je met elkaar over de huzaren begint en over dat ene stuk ongeluk van 'n
sergeant, dan hou je toch niet ineens op, omdat je zo nodig naar Valkenburg
moet?
Mien kwam er ook bij in een jurk met weer wat anders getinte bloemen en ze hield
het bij het brandewijntje en er werd veel gelachen. Toen trad er een rood
verbrande man binnen die zijn vakantie net op had en, als door de hemel
gezonden, mededeelde dat je in heel Limburg alleen nog maar Duits hoorde.
‘Maar dan ga ik niet,’ riep Joop krachtig op de tafel slaand. ‘Ja, ik ga daar een
beetje in m'n vakantie tussen die moffen zitten. Na alles wat ze ons aangedaan
hebben.’