en de vader met het dochtertje de twist verder uitdiepte, dacht ik
aan die ene keer in mijn leven, toen het mij ook overkwam, dat een kastelein
naar mij keek en tegen mij zei: ‘Neen, jij krijgt niet meer.’
En merkwaardig genoeg bevond ik mij op die avond in een toestand van volstrekte
nuchterheid, want ik had de hele dag nog geen glas aangeraakt. Het was jaren
geleden, in de tijd toen ik nog veelvuldig en door het hele land vrolijke
causerieën hield en stukjes voorlas, omdat ik meende, op die manier, een gapende
belastingschuld te kunnen vullen met het goud dat de staat behoefde voor
autowegen en straaljagers. Het bleek een van mijn vele dwalingen, want van de
honoraria bleef, door een onverstandige manier van leven, weinig over en
bovendien werd ik van het regelmatig vrolijke lezingen houden langzaam maar
zeker rijp voor een gesticht.
Begrijp me wel - ik bewaar aan veel van die avonden, als in een lief stadje of
een aardig dorp een prettige zaal naar je luisterde, de tederste herinneringen.
Maar er zijn in dit land een paar onpeilbaar droefgeestige nederzettingen, waar
mensen wonen die daar in hoge mate thuis horen.
‘Neen, neen, neen, neen we noemen geen namen.’
Maar ze zijn er - ik zweer het u. En op die avond in de winter had ik mijn
nummertje weggegeven in zo'n plaats en voor zo'n plubliek.
Toen het was volbracht kon ik nog met de trein terug naar Amsterdam. En ik liep
in een toestand