Zwijgend op de aangename manier, slenterden we naar het restaurant om lekker te
eten, want dat hoort er toch bij. De oude kelner had een geheel uit wangzakken
en plooien opgetrokken gelaat, waarop permanent de wat pruilende uitdrukking
stond van iemand die denkt: Dat overkomt mij nou weer. Een
ander niet. Nee - mij.
Terwijl hij aan ons tafeltje stond en de bestelling noteerde, kwam een vluchtige
kennis langs en zei: ‘Jullie zijn vijfentwintig jaar getrouwd vandaag, he?
Gefeliciteerd hoor.’
‘Bedankt,’ riepen we. Hij liep door met zijn gasten.
De kelner zei met een stem, die geheel bij zijn gelaat paste: ‘Vijfentwintig
jaar. Ach ja. Ik was laatst veertig jaar kelner. Hier, bij deze zelfde baas.
Veertig jaar. Ze hebben me zo'n beetje gehuldigd. Maar toen de baas me toesprak,
dacht ik: ach, ik had toen ik jong was, eigenlijk veel beter hier weg kunnen
gaan, dan had ik het misschien ergens anders veel verder geschopt. Maar je
blijft. Uit bangigheid.’
Na deze korte feestrede ging hij, op zijn platvoeten, heen om onze bestelling
door te geven. Hij bedoelde het niet kwaad, geloof ik. Hij was meer een geboren
miesmacher.
Mijn vrouw hief haar sherryglas en zei, met een glimlach: ‘Proost, bangerd.’
En ik hief ook mijn glas. Maar ik zweeg. Want ik was op dat moment erg druk bezig
haar te beminnen.