Een café met muziek.
Ach, ik moet dit stukje eigenlijk helemaal niet schrijven, maar die pen gaat
door, ik kan er niets aan doen. Ik bestelde een glas rode wijn, waar een mens
zich geen buil aan vallen kan en waarvan de geneesheren zeggen dat 't zelfs
gezond is - en je moet toch aan je gezondheid denken, nietwaar? En ik zat in een
hoek, moe-gejokt en depressief. En met dat glas rode wijn.
Toen begon de muziek. Een trio. Een meneer achter een piano. Een meneer met een
viool. En een mooie blonde dame, die zong.
Ze verstonden hun vak, die drie.
Maar ze hadden een onuitsprekelijk droefgeestig repertoire.
De dame zong in het Frans en in het Duits en in het Engels allemaal liedjes over
liefdes die verloren gingen en over een nachtegaal, waar ook iets zeer
on-vrolijks mee aan de hand was, en de pianist wist precies hoe het moest en de
meneer met de viool was permanent hoogst bekwaam in mineur doende.
Héél goed, hoor.
Maar ik werd er, na dat uur liegen, zo verschrikkelijk sentimenteel van, dat ik
dacht: Als ik hier nou nog vijf minuten blijf zitten, komen onherroepelijk de
waterlanders.
En je kunt toch moeilijk, als volwassen persoon, in een groot café op de
Coolsingel te Rotterdam aan de borst van de kelner gaan uithuilen? Dat leren die