De oude juffrouw zette de koffie voor me neer.
‘'t Is wat...’ zei ze.
Ik keek naar de overkant.
De ruziemakers in overall waren verdwenen. De haringman stond, breed en fors,
zijn visjes schoon te maken met een automatisch geworden vaardigheid.
‘Een jongen van zeventien,’ zei het dikke mens. ‘Hij leerde voor banketbakker. En
hij heb op de vaktentoonstelling laatst nog een derde prijs gewonnen met een
kasteel van chocola.’
‘'t Zijn rotdingen, die brommers,’ zei de oude vrouw.
Het gezicht van de haringman drukte in het geheel niets uit. Geen smart, geen
ontsteltenis, geen wanhoop, geen melancholie. Niets. Hij hielp nu een juffrouw,
die er een aantal mee moest nemen in een papiertje.
‘En die jongens willen altijd bluf rijden op zo'n ding,’ zei het dikke mens.
‘Maar zo'n tram gaat niet opzij.’
Aan de overkant gaf de haringman de juffrouw haar wisselgeld. Toen ging hij weer
schoonmaken.
Niets zag je aan hem.
‘Mensen zijn geheimzinnig,’ schreef Wittkampf.
Terwijl het zinnetje me te binnen schoot, herinnerde ik me opeens dat hij, bij
die tweede haring van mij, in verband met de uitjes glimlachend had gezegd: ‘Ik
was even in gedachten.’