man
voorkwam, kreeg ze iets van ‘die zal ik dan wel gehad hebben’ in haar blik, maar
van binnenuit kwam het niet en ze was blij als je over hem ophield.
Die oom, met zijn snorren en zijn bankzaken. Ze was hem eigenlijk vergeten, al
stond zijn streng portret wel degelijk toezichthoudend op het fotoaltaar. En hij
deed nog wel zo gewichtig over het leven. Tante niet. Het was gewoon opstaan,
zitten, wat breien en voor het weer gaan slapen een beetje televisie. Maar ze
zag op het scherm iets anders dan er eigenlijk vertoond werd - een veel simpeler
verhaal.
De bovenburen letten een beetje op haar want van de familie kwam er in de laatste
jaren niemand meer. Toch bleef ze de tuin in kijken met feestelijke glimmers op
haar bril. Zo van ‘wie komt me daar nou aan?’
En op een dag kwam opeens de dood. Hij deed het hekje voorzichtig open en liep
over het stenen paadje naar de deur.
‘Wel wel wel,’ heeft tante gezegd. ‘Komt u binnen, meneer.’
Ze heeft hem ongetwijfeld gehouden voor iemand van het ziekenfonds en een kopje
thee voor hem ingeschonken.
‘Ja, graag suiker en melk, mevrouw.’
En ze heeft gezegd: ‘Met het weer is 't maar halen en brengen, meneer.’
‘Ja, mevrouw,’ heeft hij geantwoord. ‘Ze zeggen dat het komt van al die
vliegtuigen in de lucht.’
‘Lieve help, ja meneer, dat zal het wel zijn.’
Toen hebben ze nog wat zitten soezen, daar in de serre, en eindelijk is hij
opgestaan en heeft gezegd: ‘We moesten nu maar eens gaan, mevrouw.’
Even later zijn ze samen het huis uit gestapt. Wel wel wel. En past u op het
drempeltje, mevrouw.
‘'t Is fris,’ heeft ze nog gezegd. ‘Je kunt je mantel best velen.’
En toen was tante Lize dan toch eindelijk dood.