Niks
Een welwillend zonnetje gaf de markt op de Lindengracht feestelijke tinten. Het
was er druk en vrolijk. Naarmate de vooruitgang en de schaalvergroting
voortschrijden op de logge voeten van de robot, groeit de vertedering voor de
eenvoudige dingen uit vroeger jaren. De eeuwige markt behoort daartoe. Ik
slenterde zómaar langs de kramen. De kooplui zongen de bizarre opera van hun
aanprijzingen. Veel bassen. Ik had geen haast en ik hoefde nergens heen - een
stemming die grensde aan geluk.
Aan het eind van de Lindengracht, waar de markt ophield, bleef ik doelloos aan de
stoeprand staan. Wat nu? Nóg eens langs de kramen? Een oude vrouw met een zware
boodschappentas stak de straat over en kwam op me af. Ze bleef vóór me staan en
vroeg: ‘Komt u ook eens bij ons in de buurt kijken, meneer?’
Ze was kleiner dan ik en ouder. Maar haar blauwe ogen waren onbedorven en bijna
meisjesachtig.
‘De markt, hè,’ antwoordde ik. ‘Een markt is altijd leuk.’
Ze knikte. Maar ze was niet helemaal overtuigd, dat kon je zien.
‘Ik ken de markt nog van vroeger,’ zei ze. ‘Ik ben hier in de buurt geboren, ziet
u.’
Het was nu mijn beurt om te knikken. En te wachten. Want ze wilde nog meer
vertellen. Dat zou ik ook willen in de buurt van mijn kinderjaren.
‘Vroeger was mijn man hier warme bakker,’ zei ze. ‘Toen had je ook die markt al.
Maar met veel Joodse kooplui. Die kwamen bij ons kadetjes kopen. Ik sneed ze
door voor die mensen. En dan deden ze er zelf in de winkel boter op. En 't beleg
dat ze bij zich hadden. Ach ja, zo ging dat in die jaren.’
Ze glimlachte.
‘'t Had iets gezelligs,’ zei ze.
Weer knikte ik. Eigenlijk zag ik het wel voor me.
‘Ik denk nog vaak aan die mensen,’ zei ze, zonder enig pathos. ‘D'r gaat geen dag
voorbij of ik denk wel aan ze.’
Ze zette de boodschappentas even op de stoep.