thinker. Hij verdiende een smak geld, want dat vloeit in onze
wereld als water, had in dit gebouw een mooie eigen kamer en een secretaresse,
reed in een auto van de zaak en beschikte over vrijwel ongelimiteerde
mogelijkheden tot het declareren van al of niet gemaakte onkosten. De man van de
toekomst. Het groene hout waaruit een reclame-eik zou groeien. Drie maanden
geleden kwam hij bij me en zei: “Ik neem mijn ontslag.” Ik vroeg: “Waarom?” Hij
antwoordde: “Omdat ik tot de overtuiging ben gekomen dat mijn werk gehéél
zinloos is.” Ik zei: “Wat ga je dan doen?” En hij: “Dat weet ik al. Ik ben
sterk. Ik ga een week per maand in de haven zakken sjouwen. Werken met je
handen. Dat is fijn. En in die ene week verdien ik genoeg om de rest van de
maand te leven op een manier die ik niet zinloos vind.” Ik heb tegen hem gezegd:
“Jongen, je hebt gelijk. Je bent 24. Je kunt het nou nog doen. Doe het, voordat
de muizenval achter je dichtklapt.”’
Er werd op de deur getikt. Een zeer bevallig meisje kwam binnen met een map onder
de arm. Zij droeg hotpants, die de uitdrukking ‘op hoge benen binnenstappen’ met
nieuwe inhoud vulden.
‘Legt u het daar maar neer, juffrouw,’ zei hij, wijzend op een tafeltje. Ze deed
het en verdween weer. De directeur keek mij zeer ironisch aan.
‘Legt u het daar maar neer, juffrouw,’ herhaalde hij. ‘Dat zinnetje moet je erg
omzichtig uitspreken. Want Freud lééft. 't Is me al eens overkomen dat ik in
eenzelfde situatie zei: “Leg u zich daar maar neer, juffrouw.” Dan ga je lelijk
door het behang. Ik heb hier wel tien van zulke mooie grieten rondlopen. Ik
dicteer mijn brieven aan een juffrouw die zóveel te bieden heeft, dat ik me wel
eens aan de stoel moet vastklemmen. Maar het gaat niet aan om midden in de zin
“De lay-out van uw campagne is nu gereed” plotseling de handen uit de mouwen te
steken. Nee, niet in de diensturen. Dit is m'n harem niet. Dit is m'n
reclamebureau. Hard selling, boys. Maar dramatisch is het wél te beseffen, als
ik zit te dicteren, dat op hetzelfde moment in Nederland naar ruwe schatting
drie miljoen leeftijdgenoten een soortgelijk verlangen zitten te onderdrukken.
Wij vormen een immense groep gehandicapten, voor wie Mies Bouwman nóóit een dorp
zal openen. Wij zijn gewoon te talrijk.’