De tas
Mijn vriend Dirk, de makelaar, een grote bruut, had een goede zaak gedaan. Lekker
met veel geld in de zak door de stad wandelend, zag hij in een etalage een mooie
damestas van grijze peau de suède liggen, en kocht 'm spontaan voor zijn vrouw
Annie.
‘Hier is de zomerdienst van Sinterklaas,’ riep hij, toen hij met het geschenk
voor zich uit de kamer binnentrad. In de leunstoel bij het raam zat zijn moeder.
Terwijl zijn vrouw de doos openmaakte, vroeg Dirk: ‘Tjee moeder, jij zo ineens
hier?’
‘Ja, als jij niet bij mij komt, kom ik maar bij jou,’ zei ze.
‘O, wat een prachtstuk!’ riep Annie. ‘Je lijkt wel gek.’
De moeder keek toe met een glimlach, die waardering voor een goed huwelijk knap
combineerde met kritiek op duidelijke geldverspilling.
‘Peau de suède,’ zei ze. ‘Ik doe het maar met plastic. Ook sterk hoor. Maar het
stinkt zo.’
Dat gebeurde een maand geleden. Vorige week belde Dirk zijn moeder op en zei:
‘Zeg, wat wil je hebben op je verjaardag?’
‘Komen jullie dan?’
‘Natuurlijk. Nou, wat moet 't zijn?’
‘Net zo'n tas wil ik,’ zei de moeder. ‘Van peau de suède.’
Aldus geschiedde. De tas werd gekocht en op verjaarsmorgen kwam Dirk er, in
gezelschap van vrouw en kinderen, mee aanstappen. Het ouderhuis rook nog net als
vroeger, een onbestemde geur, die vergeten kleinigheden in je oprakelde. En in
de hal nog altijd die gravure van twee raven in de sneeuw...
‘Zo moeder, daar zijn we dan. Hartelijk gefeliciteerd.’
Toen er gezoend en geknuffeld was, streek men neer in de voorkamer.
‘Jullie zijn vroeg,’ zei de moeder. ‘Ik dacht, nou, eerder dan twaalf uur komen
ze natuurlijk niet. En nou... 't is amper elf. Op koffie zullen jullie nog even
moeten wachten.’
‘Maak die doos nou eens open,’ zei Dirk. Hij zat onder een monsterlijk stilleven,
dat hij als jongen van twaalf jaar eens schilderde.
‘O ja, de doos...’