zonder dat kledingstuk zélfs in Parijs
niet ongedwongen op straat kan bewegen, stond ik voor force majeure en
schelde.
‘Monsieur?’
Het was depatron, als Raimu in een droeve rol, bij de deur.
‘Ja, kijkt u eens, gisteren... en nu vandaag weer mijn broek!’
Hij knikte ernstig en deed de deur achter zich dicht.
‘Dat doet mijn aap,’ zei hij en er kwam een triomfantelijke glimlach om zijn
mond, die zijn hele gezicht verlichtte, ‘'s Middags, als mijn vrouw uit is, laat
ik hem altijd even vrij rondlopen en dan pakt hij wel eens wat weg. Maar hij
bedoelt geen kwaad...’
Samen gingen wij de buit terughalen. De aap woonde op zolder in een grote kast.
Het was een jonge chimpansee, die sarrend grijnsde toen wij binnenkwamen. Mijn
broek lag onder hem, verward als een pas afgestudeerde dominee die bij een
razzia per abuis tussen de spiritusdrinkers is geraakt. Daar de aap de
sigarettendoosjes had afgehapt of het gevulde koeken waren, lieten wij hem de
rest, maar de broek namen wij terug - een teleurstellende ervaring die hem een
reeks gebelgde kreetjes deed uitstoten.
‘Marcel,’ klonk het van verre.
‘Mijn vrouw is thuisgekomen,’ zei de man, op de toon van een omroeper die het sos leest. ‘U moet het niet vertellen, hoor...’
Even later verscheen haar massief bovenstuk in het trapgat. ‘Hij heeft weer
gestolen, hè?’ zei ze snijdend.
‘Nee, nee,’ riep de man, ‘ik laat hem alleen even zien. Monsieur heeft interesse
voor dieren.’
Haar blik dwaalde naar mij, zag de broek over mijn arm hangen en gleed
gedegouteerd langs mijn blote benen.
‘Een mooie aap,’ zei ik behulpzaam.
Maar ze was al weg.