Het zaaltje
Tante Aag lag op de ziekenzaal, toen ik haar in het rusthuis kwam bezoeken, maar
een hulpbehoevende indruk maakte ze allerminst.
‘Wat heb je meegebracht?’ vroeg ze, prim in de kussens.
‘'t Is fruit,’ zei ik, het zakje optillend.
‘Wéér geen chocola,’ sprak ze geërgerd. ‘Nou, geef maar hier.’
Ze griste het zakje naar zich toe en begon overgegeven van de pruimen te eten,
waardoor de conversatie geheel droogliep en rondkijken de enige voor de hand
liggende tijdspassering werd. De ziekenzaal was het vriendelijkste vertrek in
dit tehuis voor ouden van dagen. Er stonden acht spierwitte bedden op een rij,
waarvan er maar vier bezet waren. Naast tante lag een stokoud mensje met dichte
ogen onder de dekens en riep onafgebroken, met een schorre stem: ‘Zuster...
zuster... zuster...’
‘Die ken de hoge c niet meer halen,’ zei mijn tante achteloos en nam de volgende
pruim.
‘Zeg, hou jij je bek nu toch eens dicht,’ riep een magere vrouw die bij het raam
lag. ‘De zuster heeft geen tijd voor je smoesjes.’
‘Zuster... zuster...’ hield het wijfje vol.
‘Ze heb vroeger in Indië een huis vol bediendes gehad,’ zei tante verklarend.
‘Voor ieder poeppie liet ze zo'n zwartje komen. Maar dat gaat hier niet.’
In het vierde bed zat een kleine, bijna kale opoe, met een wezenloze glimlach te
knikken tegen een jonge vrouw die bij haar op bezoek was en een bos bloemen op
de witte sprei had gelegd.
‘Weet jij wat we eten vandaag?’ riep de magere bij het raam.
‘Nee. 't Zal wel weer smurrie wezen,’ antwoordde tante.
‘Geef mij eens zo'n pruim van je,’ zei de ander.
‘Niks hoor,’ antwoordde tante met volle mond. ‘Jij vreet ook altijd alles alleen
op.’
‘Wat mankeert haar?’ vroeg ik zachtjes.
‘Niks,’ zei tante. ‘Ze is alleen stijf van de reumatiek en ze wacht nou op de
zuster, om overeind gezet te worden. Want als ze eenmaal stáát dan loopt ze wel.
Ja - dan loopt ze de hele dag. En overal steekt ze d'r bek in, want het is een
tang hoor, ze heeft een kroeg gehad, vroeger...’