‘We moeten wat hoger zien te komen,’ zei ik.
Nu staat er gelukkig een grote rommelkast in onze gang, waar wij zonder al te
veel moeite op klommen. Dat was het!
‘En wou je soms beweren dat hij niet geweest is, toen ik in Londen was?’ riep de
man glashelder.
‘Zie je wel?’ zei ik, triomfantelijk naast mijn vrouw op de kast gezeten. Ze
knikte gelukkig.
‘En wat doet meneer koeiekop in Londen?’ klonk het boven.
Nog een vol uur luisterden we geboeid en hoorden een weelde van informaties, die
ik om redenen van discretie natuurlijk niet kan oververtellen. Omdat het een
hele zit was, haalde ik de thee ook op de kast en een kussen, want mijn vrouw
was languit gaan liggen - ze vond het zo hard.
Tegen tienen vielen ze stil. Ze waren zeker moe.
‘Laten we maar naar de kamer gaan,’ zei mijn vrouw, ‘'t is afgelopen.’
Ze liet zich op de grond glijden.
‘Ik blijf nog even,’ zei ik, het kussen onder mijn hoofd leggend. ‘Je kunt nóóit
weten...’
‘Toe nou - de kinderen komen dadelijk thuis,’ sprak ze. ‘Daar bellen ze
al...’
Maar toen ze opendeed, was het de bovenbuurman.
‘Hebben jullie soms een lichtpenning?’ vroeg hij.
Je kon helemaal niet aan hem zien dat hij juist zo'n twist had uitgevochten.
Somber zag hij mij daar bij het plafond liggen en zei: ‘Hallo.’
‘Hallo,’ antwoordde ik.
‘Ligt u op de kast?’ vroeg hij.
‘Och ja...’ zei ik.
‘Waarom eigenlijk?’ hernam hij.
‘'t Is lekker warm,’ sprak ik. ‘Warmte kruipt altijd naar boven.’
‘Dat wel,’ zei hij. ‘Maar is het niet ongeriefelijk?’
‘'t Went,’ antwoordde ik.
‘Vreemde gewoonte,’ peinsde hij. ‘Dáár moest u eens een stukje over
schrijven.’
Maar het stond er al in.