Tact
Vlak achter een bijna voltooid stilleven werd het kind, tegen de ochtend, in een
hoekje van het atelier geboren. Toen ik de volgende dag kwam feliciteren, deed
de moeder zelf open.
‘Nou al op?’ vroeg ik.
‘Natuurlijk,’ zei ze, ‘'t is toch geen ziekte?’
Er klonk opzettelijke bravoure in haar toon, want als een meisjesstudente uit een
deftige Gelderse familie zich te Amsterdam in de armen van een wat ongelikte
schilder werpt, moet ze haar hele opvoeding afleren. De dagelijkse warme baden,
het ‘nee, dat blief ik niet’ aan tafel, of moeders bezorgde ‘ga nu liever vroeg
naar bed kind, je ziet zo pips’ - het behoorde allemaal tot een verwerpelijk
verleden, waarop de grote liefde voor een Kunstenaar thans een hele nieuwe
kathedraal bouwde.
Want die Piet houdt zich niet op met zachtzinnigheden. Die zit maar zwijgend ‘te
vérreve’, zoals hij het zelf noemt, en belijdt zijn angstvallige antipathetiek
van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, door alles te doen wat bij het meisje
thuis onder de noemer ‘slechte manieren’ werd gevangen.
‘As het er twéé ware gewees, hadde we d'r één verdronke,’ zei hij, toen ik
binnentrad, want hij spreekt opzettelijk Amsterdams en loost het beetje vuil dat
zijn in wezen zo brave ziel bevat, altijd door zijn mond, om zijn heilige verf
rein te houden.
‘Ben je trots?’ vroeg ik, maar de bel redde hem. De moeder van zijn vrouw kwam
haar eerste kleinkind bekijken en meteen was het atelier vol spanning.
Zorgvuldig genegéérde spanning, welteverstaan, want er werd geglimlacht, gekust
en vrolijk uitgeroepen: ‘Dag Piet. Gaat het goed?’
‘Ja,’ zei hij, zonder van zijn werk op te zien.
Toen de debuterende grootmoeder haar ontroering aan de wieg bekwaam verbeten had,
mestte zij een stoel uit en ging zitten. Ze was star opgeruimd, als iemand die
er zich overheen gezet heeft. Je hoefde haar maar aan te kijken, zoals ze daar
in haar correcte mantelpak zat, om te weten hoe ze in de trein had gerepeteerd:
niets zeggen over de rommel. Zo lééft die man nu eenmaal. En Annie heeft