Ik vond haar houding opeens zo brallerig dat ik haar opzij duwde en andermaal
vluchtte.
‘Proleet,’ riep zij mij na.
Later kwam het toch weer in orde doordat wij elkaar schreven, maar kort na onze
verzoening dreven nieuwe wolken voor de zon. Het begon mij op te vallen dat haar
leraar in de plantkunde, een ernstige man met vuurrode baard, haar regelmatig
kwam bezoeken. De man had een automobiel; ik mocht ook wel eens meerijden. Hij
behandelde mij altijd met een ironische beleefdheid, waarop ik houdingloos
reageerde. Vera zat er raadselachtig bij.
Op een avond bekende zij mij dat de leraar haar wel eens op de mond kuste. Het
was begonnen in een woud, waar zij waren heen gegaan teneinde bloemen te
determineren. In het struikgewas had hij opeens haar hand beetgepakt en was in
een krachtige liefdesverklaring uitgebarsten. Ook schreef hij haar welhaast
dagelijks brieven, die zij mij ter inzage verstrekte. Zij waren zeer opgewonden
en bezaaid met rijmende citaten in de moderne talen.
Op mijn verzoek bracht zij de man tot zwijgen, maar kort daarop gleed zij weer af
toen zij een Tsjechische zakenrelatie van haar vader de stad liet zien. Het was
een gezonde man met een zwierige kuif. Op een middag belde Vera mij op en vroeg
mij, zeer teder, in een groot hotel te komen, waar de man logeerde.
Ik begaf er mij opgeruimd heen, met de tram. Vera zat met de Tsjech in de lounge.
De man overhandigde mij onmiddellijk een fraai vulpotlood. Later hoorde ik pas
dat hij Vera die middag op zijn kamer had gekust, maar in die lounge bevroedde
ik het niet, omdat beiden zich zo hartelijk jegens mij gedroegen. Vera greep
meer dan eens mijn hand en de Tsjech stond erop dat ik verscheidene consumpties
zou gebruiken. Achter elkaar dronk ik vier aardbeiensorbets, zodat ik ten slotte
enigszins onpasselijk het hotel verliet. Het potlood ging helaas spoedig
stuk.
Onze verhouding werd steeds matter en toen zij eindelijk dood was, gingen wij ons
officieel verloven, om onszelf het tegendeel te bewijzen. Enige maanden leden
wij sterk onder elkaar, zaten urenlang zwijgend in koffiehuizen of musea en
glimlachten mechanisch als wij elkaar aankeken. Het kussen werd een soort
mondsnoering.
Op een herfstmiddag toen wij sprakeloos in een bos wandelden,