voorwoord. Hij ging
naast mij zitten, stak me een van de twee sigaretten toe en vervolgde: ‘Rook. U
is mijn vriend. Ik heb weinig vrienden. Vroeger - Ernest, maar oh la la, die is
ver heen, nu. Bitter geworden, begrijpt u? Ik niet. Maar Ernest wel.’
Hij gaf vuur en blies een sliert rook de nacht in.
Als ik op straat een jonge en een oude pooier zie, dan denk ik: kijk wat aardig,
een vader wandelt met zijn zoon. C'est moi, monsieur. Maar als Ernest een vader
met zijn zoon ziet wandelen, denkt hij: ‘Kijk, twee pooiers. C'est Ernest.’
Hij maakte een egaliserend handgebaar. Er gingen twee agenten voorbij, met
surveillerende stap.
‘Schurken,’ zei de man op illustratieve toon. ‘Ik hou van de mens, monsieur. De
vrije mens, onverminkt door leugen en angst. Ernest zegt: Als de revolutie komt,
hang ik je met mijn eigen handen aan de hoogste boom. En ik antwoord: Goed, dan
kan ik beter op je neerzien.’
Hij stond op.
‘En mijn tong tegen hem uitsteken,’ bedacht hij nu. ‘Weet u wat Kropotkin heeft
gezegd?’
Ik wist het weer niet.
‘Kropotkin zei...’ begon hij, maar er kwam een niet uit te vlakken meisje
voorbij, dat hem zó lang absorbeerde, dat hij bij terugkeer de aangesneden
volzin aan de wind prijsgaf.
‘Frère!’ riep hij, nogmaals mijn hand schuddend. Hij trapte de peuk uit, deed
enige stappen, riep ‘Leve de anarchie!’ en verdween in de nacht - de laatste man
in burger.