Nu treedt de tweede fase in en gaat een nieuw vergezicht van mogelijkheden open.
Alleen dwazen en kinderen in de boosheid veronderstellen dat een Parijse
taxichauffeur oppervlakkig genoeg is om overal maar mechanisch héén te rijden,
doch dat is een potsierlijke dwaling die de gevoelige, onberekenbare Latijnse
mens in de functionaris te kort doet.
Dat ‘Place de l'Odéon’ van u neemt hij voor in de mond, teneinde het aandachtig
te proeven. Hij overweegt: ‘Zou ik daar nu eens naar toe gaan?’ Wat hem beweegt
om, na een korte periode van zelfonderzoek, te verklaren dat hij er niet heen
wil, kan ik u onmogelijk zeggen. Misschien vindt hij het te ver of te dichtbij
of ligt de wijk hem niet - de hemel zal het wel weer weten, maar ik kan alleen getuigen, dat ik meer dan eens een blauwtje heb
gelopen.
Is het jawoord wél verkregen, dan volgt een nieuwe eigenaardigheid van het
taxiverkeer in de lichtstad. De chauffeur rijdt namelijk, vóórdat ge plaats
genomen hebt, pijlsnel weg, waardoor de passagier met het hoofd in de kussens
valt, een op zichzelf ongevaarlijke tuimeling, waarop echter dragers van brillen
en lorgnetten toch wel verdacht moeten zijn.
Terwijl de auto voortsuist krabbelt ge overeind en plaatst thans het daarvoor
beter geschikte lichaamsdeel op de bank. Wel, onzin is onzin, maar nu zit ge
toch heel behaaglijk in een verrassend goed functionerend voertuig, dat volgens
uw luim naar het Quartier Latin snelt. Alleen een sigaret ontbreekt nog aan uw
geluk.
Als u de eerste rookpluim uitblaast, zegt de chauffeur streng: ‘Waar hebt u de
lucifer gelaten?’ ‘Ik heb 'm in het doosje gedaan monsieur.’