ondanks zijn zo duidelijke insolventie, heeft klaargespeeld,
zichzelf op een wolkje van beschonkenheid te tillen. Hoe hij de middelen daartoe
vergaart, demonstreert hij op slag, door zijn pet af te nemen en voor te houden
aan de lezende vrouw.
‘Nee nee, dat gaat hier niet,’ zegt de baas. Hij komt achter zijn toonbank
vandaan. Maar de oude let in het geheel niet op hem. Hij blijft kaarsrecht voor
de juffrouw staan en fixeert haar met een paar strenge, boosaardige ogen, die
fonkelen van een uiterst bevoegde haat. Al een paar keer heeft ze van neen
geschud, maar op den duur is zij toch niet tegen de blik opgewassen en tast
zuchtend in haar beurs.
‘Vooruit, zo is het wel genoeg,’ zegt de baas. Als hij het waagt de gescheurde
mouw beet te pakken, rukt de oude zich vrij, kijkt met een gevaarlijke hondekop
opzij en sist vol verachting: ‘Ach, ga weg jij...’
Het middenstandertje, dat niet uit het heldenhout gesneden is, deinst met een
verlegen lachje terug en blijft nu maar een beetje lopen mopperen achter de rug
van de oude zwerver, die alle bezoekers een voor een met zijn stededwingersblik
tot dokken brengt. Mij vindt hij zo'n gemakkelijke prooi dat hij, na het innen
van het geld, nog even blijft staan om te inspecteren wat er op tafel staat.
‘Toe, smeer 'm nou,’ pruttelt de baas.
De oude wijst op mijn pakje sigaretten. Ik knik. Hij neemt er een. Als hij de
rook naar binnen gezogen heeft, gaat hij nog eens op zijn gemakje kijken of ik
nog iets anders van zijn gading heb. Mijn koffie is al op, maar het glas water,
dat er naast staat neemt hij, met een strakke, tartende blik, langzaam in zijn
hand om het vervolgens in één teug leeg te drinken.