Catch
Op een zondagmiddag rijdt een deel van Montmartre met de autobus naar Longchamps,
om op de paarden te gokken, maar de meesten blijven in de wijk en gaan voor
honderd francs kijken hoe twee mannen elkaar trachten te vernielen. ‘Catch’ heet
dit uit Amerika overgewaaide divertissement. Het is te beleven in L'Elysée, een
zaal als een gevallen vrouw, met door vocht-schurft bezochte muren en alle
stoelen die opoe nog op zolder had rond de boksring.
De dure eerste rijen zijn voor de pralende mannen met de
wat-kost-me-dat-gezichten, voldaan gevolgd door vrouwen in all dreams that money
can buy. Meer naar achteren zitten hele gezinnen, met kleine kinderen, of
middelbare juffrouwen, die samen eens leuk uit zijn, terwijl binnen de hekken
der staantribune hongerige Algerijnen samenhokken en de opgeschoten jongens
rumoeren, die na afloop alle grepen op straat gaan proberen.
Om half vier begint het. Een Fransman van zowat twee meter, diep in de dertig, en
een wat kleinere, blond-gekuifde Italiaan ontbloten enorme witte lijven, tonen
hun nagels aan de scheidsrechter, zoals kindertjes moeder voor tafel laten zien
dat ze hun handjes goed gewassen hebben, en wachten op de bel.
Als die geklonken heeft, valt er meteen heel wat te zien. De Fransman komt naar
voren, trapt zijn tegen-